Hoe bouw je een baardze?

,

“Een baardze bouwen, weer wat nieuws”.
De Goudse scheepstimmerman Dirk Malgerszoon had er de halve nacht van wakker gelegen. Die middag, 17 mei 1438, was een gezant van de stad bij hem op de werf langs geweest met de opdracht dat hij, op last van het stadsbestuur en de grafelijke overheid, een baardze diende te bouwen. En het schip moest vóór Pinksteren op stapel worden gezet. Dat was al over twee weken! “Mag het misschien een crayer zijn?”, zo had hij nog voorzichtig geïnformeerd. Met crayers had hij veel ervaring. Hij en zijn vader bouwden de beste crayers in de wijde omgeving. Zelfs de koning van Engeland had ze indertijd ingehuurd om zijn leger over het Kanaal naar Frankrijk te brengen. Hij had de mallen nog op zolder liggen en kon bij wijze van spreken direct aan de slag. Maar de afgevaardigde was onverbiddelijk geweest. Een baardze moest het worden en hij moest bovendien zó groot worden gemaakt dat hij op volle zee gebruikt zou kunnen worden. Orders van de hoge heren in Den Haag en uiteindelijk van de hertog zelf.

Het was daarmee onontkoombaar. Dirk Malgerszoon piekerde voort die nacht. Hij had nog nooit een baardze gebouwd en bezat geen flauw idee hoe hij dat moest aanpakken. Hij had zelfs ternauwernood een baardze gezien in zijn leven. Had het schip nou één of twee masten? Of drie? Moest er ook nog een voorkasteel op? Wat was dan de kiellengte? En hoe breed zou hij de voorsteven moeten maken? Hoeveel moest die vallen? Hoeveel hout zou hij nodig hebben? Al dat soort voor scheepsbouwers essentiële informatie ontbrak hem ten enenmale. Plotseling kreeg hij een ingeving. Het was weliswaar hoogst ongebruikelijk dat scheepsbouwers hun ambachtelijke geheimen met elkaar deelden, maar zou deze situatie niet uitzonderlijk genoeg zijn om de stap te zetten andere scheepsbouwers in Holland te bevragen hoe zij dit deden? In Amsterdam bijvoorbeeld, hij wist dat ze daar zeker ervaring hadden met het bouwen van baardzen. Zou hij niet gewoon de stoute schoenen moeten aantrekken en naar Amsterdam afreizen om daar te onderzoeken hoe je het best zo’n schip moest bouwen? Zijn collega’s daar hadden vast begrip voor zijn positie en zouden zeker bereid zijn om hun kennis met hem te delen. Hij was toch niet van plan hen concurrentie aan te doen, dus wat hadden ze te vrezen? Ze zaten immers allemaal in hetzelfde schuitje met die opdracht vanuit Den Haag. Zijn besluit stond vast. Morgen zou hij bij het stadsbestuur om een toelage verzoeken voor een studiereis naar Amsterdam. Tevreden voor dit moment sliep hij in.

Zo zou het gegaan kunnen zijn. Het bovenstaande verhaal is weliswaar een beetje door de fantasie ingevuld, maar de kern berust wel degelijk op waarheid. In de Goudse stadsrekening over het jaar 1438 vinden we de vermelding dat er aan Dirk Malgerszoon een bedrag is betaald van 15 placken om in Amsterdam te gaan kijken hoe een baardze in elkaar steekt om een zelfde soort schip na te kunnen maken.

Gegheven Dirc Malgerssoen van dat hij toech tot Aemsterdam om te besien dat maecksel vanden baerdse om een andere daer nae te maken, verteert en voir syn loen xv placken;1

Blijkbaar heeft Dirk die Amsterdamse baardze succesvol kunnen aanschouwen, want het vervolg van de post vermeldt dat hem het bedrag van 115 schild is betaald om daadwerkelijk een baardze te bouwen. Dat is een flink bedrag waar je een heleboel graan voor kon kopen. Daarnaast is het gegeven dat anno 1438 een Goudse scheepstimmerman bij een Amsterdamse collega langs ging om diens werk te bestuderen en ook nog wijzer geworden naar huis terugkeerde tamelijk bijzonder. Bedenk daarbij dat in deze periode nog lang geen sprake was van overdraagbare technische scheepstekeningen. Zelfs bouwbeschrijvingen in tabelvorm, zoals we die uit de 17de eeuw kennen, bestonden nog niet. Dirk moet het Amsterdamse schip een paar keer om zijn gelopen, als het nog op stapel stond, erin hebben gekeken, een ruwe meting hebben gedaan van de afmetingen en verhoudingen; een schatting hebben gemaakt van de materiaalbehoefte en deze gegevens vervolgens in zijn hoofd, op een leitje of op een stukje papier, hebben genoteerd en dat was het dan. Voor een ervaren scheepsbouwer was dat genoeg informatie om daadwerkelijk een schip te kunnen bouwen.

Dirk Malgerszoon kreeg van het Goudse stadsbestuur ook nog een mantel ter waarde van één schild kado. Of dit een bonus was voor het succesvol afleveren van de baardze staat er helaas niet bij. Het kon er blijkbaar af, want diezelfde stadsrekening over 1438 vermeldt een grote hoeveelheid uitgaven aan timmer- en metselwerk, voor reparaties aan torens, bruggen en muren, bestrating en werk aan het stadhuis. Alles als gevolg van de grote brand die datzelfde jaar in augustus in de stad had gewoed. Ook aan die reparaties had Dirk Malgerszoon bijgedragen. Hij was dus blijkbaar niet alleen timmerman van schepen, maar ook van andere houten constructies. Dirk duikt later nog één keer op in de stadsrekening, zij het postuum. In 1439 wordt een bedrag van vier gulden uitgekeerd aan zijn weduwe als betaling voor de leverantie van planken die voor het herstel van een brug waren gebruikt.2 Misschien heeft hij zijn baardze nog voor zijn dood te water zien gaan, laten we het hopen.

Nog even over de achtergrond van dit verhaal en de context van deze Goudse scheepsbouwexercitie. In een oorkonde van 16 mei 1438, die was uitgevaardigd door Raad en Ridderschap van Holland en Zeeland namens de landsheer, hertog Filips de Goede, was aan meer dan 70 steden en dorpen in Holland en Zeeland opgedragen om een groot aantal baardzen te bouwen in verband met de oorlog tegen de Wendische steden.3 Het zou mooi zijn geweest als we ook in andere stadsrekeningen uit deze periode gegevens hadden kunnen vinden die de bouw van de nieuwe oorlogsschepen zouden bevestigen, maar jammer genoeg zijn de meeste stadsrekeningen uit de vroege 15de eeuw niet meer bewaard gebleven. Brand, opzettelijke vernietiging of gewoon zoek raken zijn daar debet aan. Zo is het grootste deel van het Delftse archief vernietigd tijdens de stadsbrand van 1536 en is het Amsterdamse middeleeuwse stadsarchief voor een belangrijk deel opgeruimd in de 18de eeuw. Het Haarlemse archief bezit wel een doorlopende reeks stadsrekeningen, maar uitgerekend het jaar 1438 ontbreekt in deze reeks. In de rekening van een jaar later, over 1439 vinden we geen gegevens die op enige wijze verwijzen naar de oorlogsinspanning. Leiden, Rotterdam noch Alkmaar bezitten rekeningen meer uit deze periode. Dat ondanks de stadsbrand het Goudse archief met de stadsrekening en de summiere, maar veelzeggende, gegevens over de baardzenbouw ter plaatse bewaard is gebleven, mag daarom een klein wonder heten. Soms blijkt een snipper middeleeuws papier genoeg om een heel verhaal te kunnen reconstrueren.

(met dank aan Sjoerd de Meer voor de tip die tot deze archiefvondst leidde)

Noten

1 Stadsarchief Gouda, Stadsrekening 1438, inv. nr. 1126, f 19v.

2 Stadsarchief Gouda, Stadsrekening 1439, inv.nr. 1127, f 27v.

3 Ad van der Zee, ‘De vloot van 1438’, in Holland Historisch Tijdschrift 2016-3/4, pp. 126-132.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *