Een reis naar Spanje in 1502

,

Filips de Schone (r) en Johanna van Castilië (l) afgebeeld op gebrandschilderd glas (plm. 1490) oorspronkelijk uit de Heilig Bloedkapel in Brugge. Deze ramen bevinden zich tegenwoordig in het Victoria & Albert Museum in Londen.

 

In november 1501 vertrok de Bourgondisch-Vlaams-Brabants-Hollandse hertog en graaf Filips de Schone (1478-1506) op een twee jaar durende reis naar Spanje. Hij was sinds 1496 getrouwd met Johanna van Castilië (1479-1555), de erfopvolgster van de Spaanse (Castiliaanse) troon en het werd tijd dat hijzelf zich zou presenteren aan de Spaanse grandes voordat Johanna’s moeder, koningin Isabella (1451-1504), zou overlijden. Uiteindelijk zou Filips in 1506, tijdens een tweede reis naar Spanje, ook echt koning van Castilië worden, maar hij overleed in Burgos. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Karel, de latere keizer Karel V (1500-1558).

Deze reis, de eerste reis ooit van een vorst uit het noorden naar Spanje had nogal wat voeten in de aarde. Het kwam er immers op neer dat gedurende lange tijd het hertogelijk hof afwezig zou zijn, terwijl de zaken ‘thuis’ goed verzorgd achtergelaten moesten worden. Hertog Filips benoemde Engelbrecht II, graaf van Nassau en heer van Breda, tot zijn algemeen plaatsvervanger (stadhouder-generaal) in de Nederlanden. Ook zijn misschien wel belangrijkste ambtenaar, Willem van Croÿ, de heer van Chièvres, bleef achter. Er werd speciaal voor de duur van de reis een reglement opgesteld wie de hertog op zijn reis zou vergezellen en Floris van Egmond, heer van IJsselstein, behoorde tot dat selecte gezelschap, evenals Hendrik, de jonge neef en erfgenaam van Engelbrecht van Nassau.

De hertog toog bepaald niet in zijn eentje op reis. Zijn gevolg bestond uit 17 adellijke kamerheren (onder wie dus Floris) onder leiding van opperkamerheer Jan van Bergen. Al deze adellijke heren waren op hun beurt ook weer vergezeld van knechten en dienaren. Daarnaast nam Filips 20 geestelijken mee. Om veilig te kunnen reizen was er 40 man gewapend escorte. Verder bestond het gezelschap uit een groot aantal lagere edelen, koks en ander keukenpersoneel, herauten, trompetters, vijf secretarissen, dokters, kleermakers, musici en paardenverzorgers. Naast het gevolg van Filips was er ook nog het persoonlijke gevolg van Johanna, bestaande uit 12 edelen, 40 dames uit de Nederlanden en 7 Spaanse dames. Het totale reisgezelschap bestond uit 300 personen voor Filips plus nog eens een kleine 60 voor Johanna.[1]

Rijdend te paard dan wel zittend in karren en wagens vertrok men op 4 november 1501 vanuit Brussel. Over het verloop van de reis zijn we tot in detail geïnformeerd door het verslag dat één van die adellijke hovelingen, Antoine van Lalaing, de heer van Hoogstraten, bij heeft gehouden.[2] De heer van IJsselstein wordt verschillende keren genoemd in het verslag dus we weten zeker dat hij er inderdaad de hele reis bij is geweest, tot aan de terugkeer in november 1503. In het verslag is sprake van ‘Floris d’Aiguemont, seigneur d’Icestain’, in wie we natuurlijk onze Floris herkennen. Het was in 1501 nog niet eens tien jaar geleden dat de laatste Moorse bolwerken door de Spanjaarden waren veroverd en onder de kroon van Castilië en Aragón gebracht. Dat maakte een reis naar Spanje voor Hollanders, Brabanders en Vlamingen een exotische belevenis. Dankzij het feit dat gedurende de regering van Filips de Schone (althans tot 1504) er een hartelijke band met de Franse koning bestond kon de reis zowel heen als terug via Frans grondgebied plaatsvinden.

 

Logeren op het kasteel van Blois

De eerste etappes voerden van Brussel via Valenciennes, Saint-Quentin en Parijs naar Blois, waar vanaf 7 december 1501 een bezoek werd gebracht aan Lodewijk XII, de koning van Frankrijk, die met echtgenote Anna van Bretagne en het hele hof was neergestreken in zijn nieuwe kasteel aldaar. Het verblijf in Blois duurde negen dagen en vertoonde de allure van een staatsbezoek. Het was niet zomaar een kasteel, koning Lodewijk was nog volop bezig om van het kasteel van Blois zijn allermooiste residentie te maken. Gedurende het bezoek van Filips de Schone gingen de beide vorsten meermalen op valkenjacht, met hun echtgenotes bijna dagelijks samen naar de mis en ook werd er flink getennist, als jeu de paume of in de moderne versie met rackets, zelfs in dubbelspel tegen twee andere Franse heren. Daarnaast werden er bijna dagelijks steekspelen georganiseerd en ’s avonds speelde het hele gezelschap flux, een soort kaartspel.

 

Alles overladen op muilezels

Daarna trok men naar het zuidwesten via Poitiers, Dax en langs de Pyreneeën naar Bayonne. Eenmaal bij de Spaanse grens aangekomen stond men voor een enorme logistieke uitdaging. De wagens en karren waarop het gezelschap tot dan had gereisd waren ongeschikt voor de steile wegen en paden in Spanje. Alles moest worden overgeladen op muilezels en de karren werden teruggezonden naar Vlaanderen. Na een moeizame rit door de bergen van Baskenland bereikte men op 12 februari Burgos.

Het verblijf in Burgos duurde tot 14 maart. Hertog Filips maakte er kennis met enkele Spaanse groten, onder wie de hertog van Albuquerque. Ook speelde men geregeld het jeu de paume, de Spaanse variant pelota en ook een ander spel, dat in het Frans als jeter les cannes wordt aangeduid. Het blijkt te gaan om een Spaans spel juego de cañas dat we kunnen beschouwen als een vorm van een steekspel, maar dan niet met lansen, maar met rietstengels. Het spel was door de Spanjaarden overgenomen van de Moorse Umayyaden waar het al een lange traditie kende.[3] Het had een theatrale inslag omdat er bij de cañas vaak sprake is van een re-enactment, waarbij men gebeurtenissen uit het verleden naspeelde. De strijd tegen de Moren nam daarbij een vooraanstaande plaats in; soms werden complete belegeringen opgevoerd.

Een Spaans schilderij uit het midden van de 16de eeuw toont de Plaza Mayor in Madrid waar een juego de cañas wordt gespeeld door edelen te paard.

 

Daarna verbleef Filips een deel van de maand april eerst in Segovia en Valladolid, waar een stierengevecht werd bijgewoond en de plaatselijke bibliotheek bewonderd. Met Pasen was het gezelschap in Madrid waar ten overstaan van iedereen een heuse moslim werd gedoopt en Filips en Johanna als peter en meter optraden. Madrid was in 1502 nog niet de grote hoofdstad van het Spaanse Rijk zoals het tijdens Karel V en Filips II zou worden, maar al wel een voorname stad in opkomst. Daarna werd het tijd om op te breken en na een reis van enkele dagen kwam het gezelschap met een gevolg van honderden paarden en muilezels op 7 mei 1502 aan in Toledo, de hoofdstad van Castilië.

 

Toledo, mei 1502

De intocht in Toledo was grootser dan groots. Filips en zijn gevolg werden ontvangen door duizenden juichende mensen, overal klonken trompetten, de beide katholieke koningen Ferdinand en Isabella (Johanna’s ouders) waren aanwezig alsmede verschillende buitenlandse vertegenwoordigers, zoals de ambassadeurs van Frankrijk en Venetië. In verschillende opeenvolgende missen werd zijn komst gevierd, met als absolute hoogtepunt de mis die op 22 mei 1502 werd opgedragen in de kathedraal van Toledo door aartsbisschop en kardinaal Ximenez de Cisneros, de hoogste prelaat in Spanje. Deze mis was feitelijk het hoofddoel van de reis naar Spanje en werd bijgewoond door de katholieke koningen en alle grandes van Spanje. Na de mis droegen herauten alle titels van de kroon van Castilië voor en werd Filips de Schone officieel verheven tot prins van Castilië en mede-opvolger van de kroon naast Johanna. Alle aanwezige groten verklaarden hun trouw en baden gezamenlijk voor zijn welzijn.

Na afloop van de plechtigheden vond er een groots diner plaats in het woonhuis van de aartsbisschop. De setting van dit diner wordt uitgebreid beschreven door Lalaing en hij staat nogal lang bij stil bij de manier waarop alle schotels stonden uitgestald op een aantal tafels. Elke grote edelman van Spanje had namelijk zijn eigen serviesgoed meegebracht. De tafel met het mooiste en duurste servies was die van koning Ferdinand, maar als tweede wordt genoemd de tafel van de hertog van Alva en zo hadden alle grandes van Spanje een dinertafel om mee te pronken. De gasten uit het noorden werden over de verschillende tafels verdeeld en Filips zat vanzelfsprekend aan bij koning Ferdinand en koningin Isabella. Waarschijnlijk zat Floris van Egmond niet aan dezelfde tafel met Don Fadrique Álvarez de Toledo y Enríquez de Quiñones (1460-1531), de tweede hertog van Alva, maar aan een tafel met edelen van zijn eigen stand. Maar hij bevond zich wel in dezelfde ruimte als deze oudoom en voorganger van die andere hertog van Alva, die ruim 60 jaar later berucht zou worden door zijn bewind in de Nederlanden en onder meer Floris’ beide kleinzoons ter dood zou laten brengen. Gevoegd bij het feit dat ook Filips I de Schone, de grootvader van Filips II, zich bij dit diner bevond, kunnen we deze bijeenkomst met enige goede wil en fantasie benoemen als een historische ontmoeting van grootvaders die in 1502 uiteraard nog geen enkel benul hadden dat hun kleinzoons elkaar in die verre Nederlanden vanaf 1568 naar het leven zouden gaan staan.

 

De terugreis begon in november 1502 vanuit Zaragoza en voerde via Barcelona, Narbonne, Lyon, Orange en Bourg-en-Bresse naar Zuid-Duitsland en Oostenrijk (Innsbruck) en daarna via Worms en Keulen terug naar Brussel, waar men in november 1503 aankwam. Ik zal daar later verslag van doen. Deze reis naar Spanje (het bovenstaande is een verkorte weergave) maakt deel uit van de biografie over Floris van Egmond (1469-1539) die ik momenteel voorbereid en die hopelijk in 2025 zal verschijnen.

 

Noten

[1] Schatting van Raymond Fagel in De Hispano-Vlaamse wereld, p. 287 vv.

[2] Uitgegeven door Gachard, Collection des Voyages, 1876. Er zijn geen moderne edities, maar de 19de-eeuwse tekst is online beschikbaar, o.a. via Google Books.

[3] Hernandez Vazquez, El juego de cañas en la España medieval y moderna, Madrid, 1987.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *