De eeuw van mijn vader

Vorig jaar april schreef ik een stuk over mijn moeder, die toen 100 jaar zou zijn geworden (maar het niet werd). Nu is het tijd geworden om een vergelijkbaar stuk over mijn vader Frederik Eke van der Zee te schrijven, hij werd ook lang geen 100, maar zou het in theorie nu zijn geweest. Hij werd geboren op 17 januari 1923 en overleed al op zijn 60ste jaar, op 19 april 1983.

Mijn vader (derde van links) met zijn moeder (in strandstoel), zusjes en enkele nichtjes (rechts) aan het strand van Scheveningen. Zomer 1930 of 1931 (ingekleurd).

 

Jeugd in Delft

Hij kwam ter wereld in Delft, op de bovenverdieping van het pand op de hoek van de Oude Kerkstraat met de Oude Delft; op de begane grond dreef mijn opa Rients van der Zee zijn handel in manufacturen. Mijn vaders moeder was Antoinetta (Nettie) Kerkhof (1891-1970). Haar vader Frederik Kerkhof (1851-1930) kwam oorspronkelijk uit Dubbeldam/Dordrecht en werkte sinds ongeveer 1888 als molenaar op een van de houtzaagmolens bij de Buitenwatersloot. Waarschijnlijk was dit de molen De Gecroonde Salm, aan de Kartuizerwetering. Haar moeder heette Lena Bout en was zelf de dochter van een zaagmolenaarsknecht. Het gezin van mijn overgrootouders woonde aan de Conradstraat, vlak bij de Delftse houttuinen, wat tot 1921 nog tot de gemeente Hof van Delft behoorde en niet ver van die molen was gelegen.

Mijn vader was de jongste van vijf kinderen, hij had nog een broer en drie zussen. Zijn broer Haring (‘Harry’) was de oudste en stamde al uit 1914. Hij was vernoemd naar Haring Janszoon van der Zee, de Friese vader van zijn vader; mijn vader werd vernoemd naar Frederik, de vader van zijn moeder, een zeer gebruikelijke en traditionele gang van zaken.

Ik was midden twintig toen mijn vader overleed. Onze relatie was niet slecht, maar wel wat oppervlakkig en afstandelijk. Gedurende mijn puberteit hield ik zelf behoorlijk wat afstand en pas een paar jaar voor zijn dood begonnen we wat nader tot elkaar te komen. Daardoor weet ik eigenlijk niet zo veel van hem en van zijn jeugd. Ik heb er nooit naar gevraagd en toen ik er geïnteresseerd in raakte was hij er niet meer om het aan te vragen. Het meeste heb ik dus uit de tweede hand, van zijn oudste zus Lien (1915-2009) bijvoorbeeld. Zij was een hele lieve en tot aan haar dood heldere vrouw, die ik altijd ben blijven bezoeken en zij voorzag mij van foto’s (met de benoeming van wie er op stonden) en herinneringen. Dat mijn vader zo’n goede stem had en zo mooi kon zingen, bijvoorbeeld. Of dat hun vader Rients zich soms gedroeg als een huistiran. Dat laatste was ongetwijfeld het gevolg van de mislukking in zijn leven doordat zijn manufacturenwinkeltje in 1925 failliet ging en hij na enkele jaren werkloosheid in 1932 een wat nederig baantje kreeg als portier bij de Delftse gasfabriek. Van frustrerende mislukking worden mensen over het algemeen niet aardiger voor hun omgeving. Opa Rients overleed in 1947. Moeder Antoinetta kreeg vanaf de jaren ’30 steeds meer te kampen met reuma en raakte wat hulpbehoevend. Haar jongste dochter Marie draaide op voor die huishoudelijke hulp en is dat blijven doen tot aan de dood van mijn oma in 1970. Het gezin woonde vanaf 1932 aan de C. Fockstraat, op een bovenwoning op nummer 81. Ik ben er vaak geweest als kind en heb er zelfs wel gelogeerd.

De familie Van der Zee met aanhang op het balkon van de woning aan de C. Fockstraat in Delft, 1935. De man met snor en baard rechts van opa Rients is (oud)oom Eke van der Zee (1878-1944). Mijn vader rechtsvoor tussen zijn zussen en een nichtje.

 

Opleiding

Enfin, mijn vader kon goed leren en mocht in Delft naar het Stedelijk Gymnasium aan de Westvest. Hoe die opleiding indertijd gefinancierd werd zou ik niet durven zeggen. Misschien hielp de kerk een handje, of anders de familie van zijn moeder, van wie enkelen nogal bemiddeld waren. Dat mijn vader naar het gymnasium mocht en hij ‘slechts’ naar de mulo, moet zijn oudste broer een doorn in het oog zijn geweest. Die persoonlijke jaloezie wist ‘oom Harry’ altijd uit te venten op verjaardagen na een paar borrels, zogenaamd met een knipoog, maar ondertussen.

Op het gymnasium leerde mijn vader een klasgenoot kennen met wie hij zijn hele leven bevriend is gebleven. Deze Gert Molenaar was tot december 2021 nog in leven en ik kan mijn haren wel uit mijn hoofd trekken dat ik niet bij hem op bezoek ben gegaan om nog wat details over mijn vaders jeugd te horen. Waarom hij ervoor koos om theologie te gaan studeren bijvoorbeeld, of hoe hij mijn moeder had leren kennen of wat ze zoal deden in die tijd. ‘Oom Gert’, zoals ik hem noemde was een zeer intelligente man. Ook hij zou theologie gaan studeren in Leiden, gelijk met mijn vader. Voerden zij diepe gesprekken, over hun twijfels en keuzes in het leven? Vast wel, maar dat zal nu altijd verborgen blijven. Gert vertrok in de jaren ’50 met zijn vrouw voor een aantal jaren naar Canada om daar dominee te worden, maar hij koos er uiteindelijk voor om terug in Nederland studies klassieke talen en Hebreeuws te gaan doen en leraar Latijn en Grieks te worden.

Io vivat! Mijn vader (vierde van rechts) tijdens een diner van zijn jaarclub (of dispuut) van het Leids Studentencorps, gedateerd 9 december 1946. De overigen zijn mij onbekend, behalve zittend derde van links mijn oom Alexander Eijgenraam (broer van mijn moeder), mijn vaders toekomstige zwager. De man zittend tussen hen in op de hoek is (waarschijnlijk) Gert Molenaar.

In 1943 deed mijn vader eindexamen, maar van een universitaire studie kon nog even geen sprake zijn; de oorlog gooide roet in het eten en de universiteit was gesloten. In 1945 kon het alsnog. Collegegeld voor studenten theologie was in die tijd nog zeer laag en ook vanuit de kerk waren er fondsen beschikbaar. Met andere woorden: een andere studie dan theologie was waarschijnlijk financieel niet haalbaar geweest, zeker niet na het overlijden van zijn vader in 1947. Mijn vader vertelde altijd graag hoe hij een aantal jaren in Leiden (aan de Rijn en Schiekade) op kamers woonde bij de familie Riedel, een fabrikant van frisdrank. Ook was hij lid van het Leids Studentencorps. Ik denk dat zijn maatschappelijke ambitie daar is aangewakkerd. Hij wilde absoluut tot de welvarende middenklasse behoren en nóóit zoals zijn eigen vader vervallen tot mislukking en afhankelijkheid van anderen. Dat het anders kon had hij al eerder gezien aan zijn oom Eke, de oudere broer van zijn vader. Deze had in 1900 het grootouderlijk huis in Sexbierum verlaten en was in dienst getreden van de gemeente Breukelen-Nijenrode. Hij had het daar geschopt tot gemeentesecretaris en bewoonde een mooi huis, het Posthuis, vlakbij landgoed Grigia. Mijn vader heeft daar in de jaren ’30 enkele keren gelogeerd en wel over verteld. Hij kreeg er lichtjes van in zijn ogen, zo mooi had hij het er blijkbaar gevonden en ik stel me zo voor dat hij daar gezien heeft hoe maatschappelijk succes eruit kon zien. Dat wilde hij ook bereiken.

 

Carrière als dominee en leraar

In 1951 trouwde hij met mijn moeder, nadat hij kort tevoren een eerste gemeente aangeboden had gekregen. Dat werd Elim, een afgelegen dorpje in Drenthe, maar voor een beginnende dominee van de Nederlandse Hervormde Kerk was nee zeggen op je eerste beroep absoluut geen optie. Mijn zus is er geboren en enkele maanden na mijn geboorte in 1957 volgde een tweede gemeente, Egmond aan Zee. Daar hebben we een aantal jaren met plezier gewoond en voor mijn gevoel gingen we altijd naar het strand. In 1962 kwam er een heel mooi aanbod dat mijn vaders maatschappelijke ambitie absoluut moet hebben waargemaakt: hij werd beroepen in Heemstede waar hij ineens vier collega’s kreeg, terwijl hij in de beide vorige gemeentes nog het rijk alleen had gehad. Maar ik heb niet de indruk dat hij dat erg vond, integendeel. De vergaderingen van de dominees bij ons thuis eindigden steevast in veel gelach en mooie verhalen, met rondom de geur van sigaren, sherry en jenever. Ook financieel moet de verhuizing naar Heemstede een grote sprong zijn geweest, maar of er toch nog iets te wensen over was gebleven of dat hij het domineesbestaan na zeven jaar wat eentonig begon te vinden, of dat hij het samenwerken in een team toch minder leuk vond, ik weet het niet. Feit is dat hij in 1970 koos voor een nieuwe carrière als leraar godsdienst op een middelbare school in Alkmaar. Hij had al jaren ervaring als parttime leraar naast zijn werk als dominee en hij wilde blijkbaar eens uitvinden wat het zou betekenen om dat fulltime te doen. Wellicht had zijn oude vriend Gert hem wel verteld over de geneugten van het leraarschap, met zijn lange vakanties. We gingen aanvankelijk in Bergen wonen, maar om nog voeling met zijn oorspronkelijke vak te houden nam hij in 1972 een ‘baan’ als parttime dominee met als standplaats de Slotkapel in Egmond aan den Hoef, naast de ruïne van het oude Slot op den Hoef. Daar gingen we toen wonen. Mijn jongenskamer keek uit op het slot; in de slotgracht ging ik vissen en zwemmen, in de winter erop schaatsen. Het was een prachtige plek en mijn ouders hadden het er zeer naar hun zin. Mijn vader had geregeld contact met de abt en monniken van de Egmondse abdij. Dat vond hij erg leuk, ook al was hij een protestantse dominee, hij kwam er graag over de vloer. Mijn vader behoorde tot de gematigd progressieven binnen de vrijzinnige richting van de Nederlandse Hervormde kerk en was absoluut geen theologische scherpslijper. Hij was een groot voorstander van oecumene en heeft verscheidene diensten geleid samen met rooms-katholieke priesters. Bij de inzegening van kerkelijk gemengde huwelijken bijvoorbeeld, of gezamenlijke kerstvieringen. Dat maakte hem in brede kring geliefd.

Nadat hij tien jaar aldus gewerkt had, moet het alwéér bij hem zijn gaan kriebelen. De lerarenbaan verdiende relatief goed, zeker in combinatie met het parttime domineesambt met al zijn fringe benefits zoals vrij wonen, toch wilde hij graag nog één keer fulltime dominee worden als de kinderen eenmaal uit huis waren. In 1979 diende zich een mogelijkheid aan. In Arnhem had men behoefte aan een fulltime dominee en mijn vader toonde interesse. Er was een mooie woning beschikbaar in de wijk Paasberg en dat niet alleen, zijn oudere zus Els woonde in de buurt evenals de broer van mijn moeder die dominee was in het nabijgelegen Oosterbeek. Als hij nog echt een keer dominee wilde zijn tot aan zijn pensioen dan moest het nu gebeuren, ook met het oog op hun leven er ná. Begin 1980, hij was net 57 geworden, verhuisden mijn ouders naar Arnhem en een nieuwe levensfase lag in het verschiet.

 

Het einde in Arnhem

Aanvankelijk was er geen vuiltje aan de lucht en hij leek het zeer naar zijn zin te hebben. Ook in Arnhem had hij weer enkele collega’s, maar al binnen een jaar bleek dat het toch allemaal niet meer zo makkelijk ging als ooit daarvoor. Er was natuurlijk binnen kerkelijk Nederland en het protestantisme wel wat veranderd sinds de vroege jaren ’70. En misschien was ook zijn ‘doelgroep’, om zo te zeggen, wat anders dan in de gemeentes waar hij daarvoor had gestaan. Er bleken enkele groeperingen te zijn binnen Arnhem die voor onderlinge verdeeldheid zorgden. En de collega-dominees trokken daarbij niet één lijn. Het ging dan om het innemen van maatschappelijke standpunten, vóór de Derde Wereld of tegen de kernwapens bijvoorbeeld. Dat was mijn vader allemaal veel te links en hij wilde wel preken over ethiek en betrokkenheid, maar niet op activistische wijze via zijn preken maatschappelijke protestacties ondersteunen. Hoewel ik destijds niet alle details erover te horen heb gekregen rijst wel het beeld op van een toenemende druk op mijn vaders positie door een groep gemeenteleden onder leiding van een van de assistent-dominees. Hij wist zich daar geen raad mee en kon er niet mee omgaan; hij voelde dat er aan zijn stoelpoten werd gezaagd maar had er geen antwoord op. Alles wat hij had opgebouwd kwam voor zijn gevoel in gevaar, dat is althans mijn interpretatie. Het vrat hem op en hij had al een wat zwakke gezondheid sinds hij midden jaren ’70 al eens een hartinfarct had gehad. Hij kreeg een tweede hartinfarct in het najaar van 1982 en dat zorgde ervoor dat hij deels werd afgekeurd. Hij stond op het punt om zijn domineesbestaan vaarwel te zeggen en had daarom een parttime baan als leraar aangenomen op een meao in Oosterbeek. Wég uit Arnhem en naar het rustige Oosterbeek waar zijn zwager al woonde. Voor het eerst in hun leven kochten mijn ouders een huis, ze zouden daar rustig kunnen blijven wonen, ook nadat mijn vader omstreeks 1988 met pensioen zou gaan, of misschien al eerder als het kon. Dan zouden ze weer reisjes maken, naar Italië, hun geliefde Zwitserland of naar de VS waar hun dochter, mijn zuster, sinds 1974 woonde. In de zomer van 1982 hadden ze nog een grote autotocht gemaakt van Seattle naar Salt Lake City en dat was hun goed bevallen. Mijn vader filmde en fotografeerde graag en hield praatjes met lichtbeelden voor lokale bejaardensozen en dergelijke. Het had zo’n rustige toekomst kunnen zijn, maar helaas.

In de vroege ochtend van 19 april 1983 kreeg ik een telefoontje van mijn moeder. Ze vertelde dat  mijn vader die nacht was overleden. Zijn hart had het begeven, de ambulance was nog gekomen, maar men had niets meer voor hem kunnen doen. Die activistische club uit Arnhem heeft hem de dood ingejaagd, daar ben ik nog altijd van overtuigd, maar het lag tegelijk ook een beetje aan zijn eigen instelling. Hij voelde zich persoonlijk bedreigd, terwijl die mensen alleen kritiek hadden op bepaalde standpunten, maar hij zag het verschil niet. Een aantal dagen later hebben we hem begraven, op het kerkhofje achter de Slotkapel in Egmond aan den Hoef, waar hij volgens mij zijn gelukkigste jaren heeft beleefd. Hij ligt er nu al bijna 40 jaar, veel langer dan ik hem heb gekend, maar hij wordt alleen maar raadselachtiger.

Een van de laatste foto’s van mijn vader in mijn bezit. Arnhem, voorjaar 1982.
2 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *