De dichtende warmoezier
Eén van mijn voorouders was een warmoezier, een tuinder. Nu bestaat het merendeel van mijn voorouders aan moederszijde uit tuinders en warmoeziers, maar het bijzondere aan Abram Eijgenraam (1798-1845) is dat hij literaire sporen heeft nagelaten in de vorm van een treurzang aan zijn overleden echtgenote.
Abram Eijgenraam uit Delft trouwde op 9 mei 1821 in Delft met Maartje Makkes (1795-1827). Zij was een dochter van Johannes Makkes, een Delfshavense scheepmaker, oorspronkelijk afkomstig uit Gladbach in de Palts en de Rotterdamse Grietje Blankhart.
Abram en Maartje kregen vier zonen die allemaal bleven leven.
In september 1827 sloeg echter het noodlot toe. Maartje overleed aan een korte, maar hevige ziekte. Naar aanleiding daar van schreef Abram Eijgenraam het onderstaande, hartverscheurende gedicht. Ze moeten werkelijk van elkaar gehouden hebben, de dichtende warmoezier en zijn lieve vrouw.
Treur-zang op het droevig en onverwagt afsterve
van mijn Waardige huysvrouw maartje makkes
, echtgenood van abram eijgenraam,
in den bloeijenden ouderdom van 32 jaren 7 maande,
op den 5 van hervstmaand 1827
Ik die voor deeze zong de vrolijkste gezange
moet nu helaas mijn harp aan sombre wilge hange
mijn huysvrouw mij ontrukt brengt mij in deze nood
‘k zie haar helaas te vroeg verslonde door de dood
aan wie zal ik dit leed dit droevig leed nu klaage
bij wie zal ik nu troost of hulp of raad gaan vrage
bij menschen is dit tog voor mij niet meer te vinde
ag neen mogt ik mij maar aan s heeren vrees verbinde
die wil alleen tog ist die heede moest geschien
ag heere schenk mij hulp en leer mij hier op zien
Misschien vraagd iemand mij, hebt gij nog lust tot digte
ja zeg ik maar waarom het is omt hart te ligten
te ligten van die last die t naauwlijks kan draage
daar k niemand in mijn nood met woorde zoo kan klaage
is niet een droeve slag voor menschen in dit leeve
twee harte vast gesnoerd door d’edle trouw verheeven
die reeds vier telgen uijt haar huwlijk zage spruijte
waar nimmer twist of nijd het liefde vuer kwam stuijte
wij pleegde in elk geval te samen raad en daat
zoo leefde wij vergenoegt te vreede met ons staad
Ons tafel was versierd niet met de keus van speize
maar met de matigheid en fraaijye levensweijze
geen ramp of tegenspoed kwam onze welvaard stoore
maar heil en zegening deet onze harte gloore
gezontheid en geluk ver-zelde onze schrede
door liefde en eenigheid bleef t huijsgezin in vreede
Ons teder lievend kroosd sprong huppelend aan ons zijde
wij mogten dus met regt int huwlijk ons verblijde
elk had zijn bezigheen en was het tijd van ruste
dan mogte w’ons dikwils nog met ons gezin verluste
trots op elkanders doen elk met zijn staad te vreede
was d’een niet welgemoed den andre sprak met reede
dus kon de zwarte nijd op ons geen voordeel haale
de liefde zon blonk hier als met zijn gulde straale
Dit vooregt had ik dan zes jaare en vijf maande
waar na de heere mij een droeve kruijsweg baande
daar hij mijn wederhelft aan t ziekbet nedersloeg
dit was reeds een slag maar nog niet zwaar genoeg
ag neen de bleeke dood kwam kloppe aan ons wooning
sprak ons als waare toe ik ben dien schrikbren kooning
die alt genoege dat gij hier op aard mag smaake
in eenen korte stond tot treurigheid zal maake
hier moet de artsenij met al haar kunst verdwijne
v
oor mij wast nimmer kruijd geen kragt der medisijne
kan aan mijn scherpe seijs deminste naadeel doen
wien ik kom wenke, moet zig met mij grafwaards spoen
Dit moest ik dan helaas int kort ook ondervinde
de dood ontziet geen mensch geen nabestaande of vrinde
mijn weder-helft wierd van mijn zijde afgescheurd
wie is er die met mij om zulken slag niet treurd
daar legt nu al mijn hoop daar legt nu mijn vertrouwe
op wien ik al mijn troost en uijtzigt had gaan bouwe
met wien ik raad en daad ging pleege in den nood
daar legt zij nu ontzield verslonde door de dood
en ik moet hier bedrukt aan deze zijde blijve
Wat tonge maald mijn smart wat penne kant beschrijve
de ramp die mij nu treft is waarlijk niet gemeen
ik draag dit ongeval tog grootendeels alleen
Zie ik mijn jeugdig kroosd aan mijne zijde zweeve
dit kan mij het is waar soms wel genoege geeve
als zij mij teeder – als haar vader – koome vleijye
dan doet dit mij soms wel een droeve traane schrijye
dat ik haar niet zoo teer als moeder kan beminne
geen vader kan dit tog van moeders overwinne
de reede hier van kan wel ligt een ider gissen
zij moeten dan helaas hun moeders liefde missen
de verdre zorg voor hun blijft mij aan t harte kleeve
God wensch ik zal mij hier de hulp en kragte geeven
de treurigheid doet mij somwijle bitter zugte
als ik mijn tijd herdenk en al de zoete vrugte
die t huwlijk geven kan wel rede dat hij treurd
die zulk een nauwen bant zoo plots ten ziel verscheurd
k voel meenig werf mijn hart van droefheid overrompeld
mijn naaste nevens mij in diep rouw gedompeld
dit alles en nog meer doet mij veel smerte aan
daar k overal haar plaas vind leeg en open staan.
Mijn wooning waar onlangs de liefde triumfeerde
mijn legerstee waar steeds de stille rust regeerde
zijn bijde nu verwoest ik leg mijn hooft wel neder
op t eensaam leger maar ik vind haar nimmer weeder
zie ik haar somber graf t is of er staad geschreve
hier legt u dierbaar pant het leeven van mijn leeve
Ik betreur in haar een vrouw voor mij een trouwe hoeder
voor jong onozel kroosd een teder minnend moeder
zij was mijn hartsvriendin de leijdsvrouw mijner jeugd
de voedster mijner min de kroon van mijne vreugd
maar k breek hier nu van af t zijn droeve nagedagte
die mijn mijn ongeval int minste niet verzagte
‘k wil liever nog bedaard te rug naar t sterfbet keere
want daar was ook voor mij veel nuttigs uijt te leere
Want toen zij d’eerste maal het veege spond beklom
was daadelijk klaar dat zij nooijd wederom
gezond weer op zouw staan maar dat zij hier zou sterve
maar dat ze ook tevens hoopte een beter goed te erve
het goed waar na zij in haar yeugd reeds hat gezogt
haar rijper leeftijd was met ernst hier aan verknogt
en t veege sterfbet dat mij weer terug doet keere
heeft steeds aan mij ook nog die hoop doen vermeere
want schoon dit smertelijk was en met veel pijn omgeve
is egter haar die grond in genen deel ontheeve
die grond waar op zij in haar leeven steeds ging bouwe
geloof ik dat zij nu de vrugt van mag aanschouwe
en dat zij daar gewis een beter standplaats heeft
daar zij van zorg ontlast in volle vreugde leeft
waar nimmer meer verdriet of moeijte word vernome
leefd zij in heerlijkheid bij alle waare vroome.
Vaarwel dan mijn vriendin, vaarwel mijn uijtverkoore
hoe dikwils koome mij u lesse nog te voore
ag dat ik die ook maar met ernst mogt nabetragte
dan had ik zeker ook een beter goed te wagte
en gij mijn dierbaar kroosd dat u verlies niet kende
ag dat de Heere nog t gebet goedgunstig wende
dat zij zoo menigwerf voor u heeft uijtgestord
k hoop dat het eenmaal nog in u bevestigd word
en moet ik dit verlies hier voor een tijd betreure
ag dat het mij dan tog ook eenmaal moog gebeure
haar spoor te volge na al is het soms wat smal
loopt uijt op kana-an daar weerzien gelde zal
Abram Eijgenraam
(Bron: met dank aan Jan Eijgenraam en de Eijgenraam-website. www.eijgenraam.net)
Trackbacks & Pingbacks
[…] mijn voorvader (‘oud-vader’) Abraham Eijgenraam. We weten nog hoe hij na haar overlijden zo’n hartverscheurend gedicht over haar had geschreven. Zelf kwam ze uit Schoonderloo bij Delfshaven en was ze de dochter van […]
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!